|
Het hof gezien door Saint-Simon, gezien door Le Roy Ladurie
GESCHIEDENIS. Absolute ongelijkheid
23/01/2000
Paul Verhuyck
Voor de zekerheid eerst even het geheugen opfrissen. We hebben geleerd dat er twee beroemde Saint-Simons zijn: de hertog-memorialist (1675-1755) en zijn achterneef, de graaf (1760-1825), de positivistische pre-socialist, wiens leer het saint-simonisme genoemd wordt. Het gaat in Saint-Simon ou le système de la cour van Emmanuel Le Roy Ladurie uitsluitend over de eerste, de hertog die tussen 1739 en 1749 zijn memoires schreef over de periode van 1691 tot 1723. Deze memoires, door Stendhal en Proust als meesterwerken van het Franse proza bejubeld, verschenen voor het eerst postuum, in de negentiende eeuw. Om een idee van hun omvang te geven: de editie Boislisle 1879-1930 bestaat uit 43 delen, die van Coirault uit acht delen... in de Pléiade! Totaal: zo'n 8000 bladzijden. En dan zwijgen we nog over de 40.000 pagina's die hij aan andere boeken heeft volgeschreven.
Le Roy Ladurie gebruikt, een beetje dwars en pervers, de term saint-simonisme om het hiërarchisch systeem van de ,,kleine hertog'' aan te duiden en niet, zoals gebruikelijk, het pre-marxisme van de achterneef.
Le Roy Ladurie, professor aan het prestigieuze Collège de France, is in 1975 wereldberoemd geworden als mentaliteitshistoricus door zijn studie over het kathaarse dorp Montaillou rond 1300, en later door zijn boeken over onder andere het carnaval van Romans en de geschiedenis van de Platters (1499-1628). Sinds 1973 heeft hij artikelen gewijd aan de memorialist Saint-Simon. Dat resulteerde eind 1997 in dit boek, dat in de vrij keurige Nederlandse vertaling de minder strikte titel Het leven aan het Franse hof meekreeg.
Vertrekkend van de memoires van de hertog en in mindere mate ook van die van Madame la Palatine, de schoonzus van Lodewijk XIV, bestudeert Le Roy Ladurie het systeem achter protocol en hofhouding tijdens de laatste jaren van de zonnekoning, die in 1715 stierf, en tijdens het regentschap van Philippe d'Orléans, van 1715 tot 1723. Het is hem hierbij om de bijna etnologische structuur te doen, niet om de chronologische anekdotiek en zeker niet om de literaire stijl van de hertog.
Het is een merkwaardig aanstekelijk boek geworden. Voor de sociaal-democraat is het wel even schrikken, want we komen terecht in een wereld van het meest rigide hiërarchische denken, dat werkelijk aan de antipode ligt van het egalitarisme. De structuur van deze extreem discriminatoire etiquette doet je wel begrijpen waarom een kleine eeuw later de Franse Revolutie plaatsvond.
Om dit interessante boek met vrucht te lezen is wel enige voorkennis van de Franse geschiedenis vereist (hebt u bijvoorbeeld nog paraat wat de rol was van de families Conti en Condé?); en wie die kennis heeft, zal het boek ook wel in het Frans kunnen lezen. Je kan je afvragen voor welk publiek dergelijke vertalingen van wetenschappelijk onderzoek bedoeld zijn.
De inleiding bevat een korte levensloop van Saint-Simon ,,in de sfeer van de zonnekoning en Lodewijk XV''. In het eerste hoofdstuk, ,,De hiërarchie en de rangen en standen'' sta je wel even ongelovig te kijken. Volgens de classificatoren bestond de Franse natie toen uit zo'n 569 rangen en standen, dus eigenlijk uit een bijna eindeloos uitgebreide maatschappelijke rangorde. Saint-Simon gaat dikwijls zo gedetailleerd in op die hiërarchische details dat vele bladzijden volgens Le Roy Ladurie zelf ,,vrijwel onleesbaar zijn in onze egalitaire, gedesillusioneerde wereld''.
De hertog, die ook genealoog was, is in elk geval een rabiaat voorstander van de standenmaatschappij, van de hiërarchie en de gelaagdheid binnen de adel; over de niet-adel spreekt hij trouwens nauwelijks. Hij is een zeldzaam specialist van de bovenste aristocratische rangen en standen, die hij als een etnograaf ook aanwijst in Azië, Afrika en Amerika. Het systeem van rangorde en maatschappelijke ongelijkheid is volgens hem universeel en aangeboren: een gedachte uit de achterhoede van het Ancien Régime die absoluut haaks staat op Discours sur l'inégalité van Rousseau uit 1754. Maar het zit hem nog dieper ingebakken. Le Roy Ladurie suggereert dat de hiërarchische levensbeschouwing van Saint-Simon een zekere thearchie inhoudt, in die zin dat ze teruggaat op de theorieën van de pseudo-Dionysius de Areopagiet, de Syrische denker uit de zesde eeuw, die de hiërarchie van de engelen beschreef, waarvan de kerkelijke en menselijke hiërarchie een afspiegeling zou zijn.
Met deze antropologisch-sociologische invalshoek van de zogenaamde Nieuwe Geschiedenis leunt Le Roy Ladurie enigszins aan bij Louis Dumonts Homo hierarchicus uit 1966 (dat over de Indiase beschaving gaat) en distantieert hij zich van het werk van Norbert Elias over het hofleven: het idee van het voortschrijdende beschavingsoffensief wordt volgens Le Roy Ladurie door de bestudeerde feiten deels tegengesproken.
Het gaat dus over een beperkte groep, de bovenlaag aan het hof van Versailles van 1690 tot 1715, een vrij gesloten geheel met slechts een paar honderd belangrijke deelnemers en een paar duizend personen in totaal. Maar wat een gestructureerd wereldje: onder de koning heb je eerst de zogeheten kinderen van Frankrijk (onder wie de kroonprins die Monseigneur heet en de broer van de koning, die Monsieur heet en getrouwd is met Liselotte, ,, La Palatine'', die Madame genoemd wordt). Daarna komen de kleinkinderen van Frankrijk, de zonen van Monseigneur maar ook die van Monsieur. Daaronder komen de zogeheten prinsen van den bloede, zoals Condé en Conti, die in verschillende graden verwant zijn aan Lodewijk XIV. Ten slotte heb je de gewettigde bastaarden van de koning. Daarna pas komen de hertogen, onder wie Saint-Simon: men begrijpt meteen dat hij met wrok moet constateren dat hij pas na de bastaarden komt. Hij misgunt de bastaarden hun positie en ageert om ze uit het systeem te wippen.
Bij deze rangorde horen materiële of symbolische tekens: het protocol. Al dan niet eten met de vorst; meer of minder tijd met hem doorbrengen; meer of minder officieren in dienst hebben; de voordeur of de achterdeur van het paleis mogen gebruiken; een karos mogen hebben en die al dan niet mogen parkeren op de binnenplaats; een langere of een kortere sleep voor de vrouwen bij grote feesten. Bij rouwplechtigheden van een dochter van Frankrijk wordt er gewaakt door zes dames; bij een kleindochter van Frankrijk door slechts drie, terwijl bij een prinses van den bloede slechts gewaakt mag worden door haar huispersoneel. Heel grappig is het systeem van de stoelen: de zonen van Frankrijk mogen in aanwezigheid van de koning in een fauteuil zitten, de kleinzonen op een taboeret, hertogen moeten blijven staan. Dit lijkt simpel maar het systeem is in werkelijkheid een stuk ingewikkelder omdat er zoveel combinaties mogelijk zijn. Bij de kleinzonen van Frankrijk bijvoorbeeld, die in een fauteuil ontvangen, krijgen de prinsen van den bloede een stoel met rugleuning, maar de hertogen slechts een taboeret, terwijl ,,mannen van aanzien'' moeten blijven staan (,,mannen van aanzien'' vormen de laagste klasse die nog waargenomen wordt binnen deze wereldvisie, terwijl de benedengrens van het hoogste echelon van de aristocratie gevormd wordt door de hertogen). Le Roy Ladurie noemt deze stoelendans heel treffend het taboe van het zitvlak.
Adel is alleen mogelijk in het besef dat hij zelf bestaat uit onderscheiden rangen. Als een bastaarddochter van de koning trouwt met Philippe, kleinzoon van Frankrijk (de toekomstige regent), wordt zij ook kleindochter van Frankrijk en moeten haar twee zussen haar ineens met Madame aanspreken, terwijl zij hen ,,zuster'' blijft noemen. Enzovoort.
Let wel dat het hier om een nationale rangorde gaat: een Engelse hertog heeft geen adellijke rang in Frankrijk en vice versa. Voor kardinalen is dat bijvoorbeeld een probleem, omdat zij officieel prinsen van het Romeinse hof zijn maar anderzijds tot het sacrale niveau behoren.
De rangorde van de hertogen zelf bestaat uit genummerde families. De hertog van Luxembourg stond op de achttiende plaats maar na zijn militaire overwinningen vond hij dat hij in aanmerking kwam voor de tweede plaats. Saint-Simon, die op de twaalfde plaats stond, zou in dat geval verhuizen naar de dertiende plaats. Dat wilde hij natuurlijk niet en hij ageerde tegen deze schending van de voor hem onaantastbare principes van de hiërarchische rangorde. Deze principes gaan verder dan persoonlijke baat: in dit systeem is status immers veel belangrijker dan verdienste! Verdienste op zijn beurt komt nog boven de macht: de zogeheten ministers en andere hoge magistraten, ook al zijn ze vaak van (lagere) adel, worden aan het hof eerder misprezen, wellicht omdat ze als een bedreiging voor het systeem worden ervaren.
Er is dus een groot verschil tussen de sterk symbolische status van de hoge edelen en de reële macht van de hoge magistraten. Stilaan zal de kloof tussen macht en status kleiner worden...
Sociologie is voor Saint-Simon bijna biologie: men wordt geen hertog of prins, men wordt zo geboren (overigens merkwaardig in zijn geval, want de Saint-Simons zijn pas hertog sinds zijn vader).
Uit de bovenstaande voorbeelden van de rouwplechtigheden en de kardinalen blijkt al dat het sacrale ook in het profane een rol speelt: dit wordt uitgediept in het tweede hoofdstuk. Het komt erop neer dat het sacrale karakter van de koning ondergeschikt is aan dat van de kerk. De vorst is de schakel tussen het sacrale en het profane. Voor het overige beperk ik me hier tot de vermaarde woorden van twee zussen uit de hoogste adel, die boete wilden doen voor hun zonden en zeiden: ,,Zuster, we zullen ons personeel laten vasten.''
Bijzonder verrassend is wel dat de homo hierarchicus Saint-Simon uitingen van onverdraagzaamheid absoluut afwijst. Hij betreurt de herroeping van het edict van Nantes, waardoor in 1685 een einde kwam aan de godsdienstvrijheid. Het strikt hiërarchische denken van Saint-Simon gaat, vreemd genoeg, samen met tolerantie: het huis van de Vader heeft vele kamers en er is op de diverse niveaus altijd plaats voor bepaalde protestanten, zowel van heel hoge als van heel lage adel. Hier speelt ongetwijfeld ook de Augustiniaanse inspiratie van het jansenisme een rol, waar Saint-Simon veel achting voor had (soms wat heimelijk, want Lodewijk XIV hield niet van het jansenisme).
In het hoofdstuk ,,Zuiverheid en onzuiverheid'' wordt het dispuut over de bastaarden behandeld (,,een bastaard is het kind van de misdaad'', bastaardij bedreigt de aristocratische identiteit), maar komen ook meer letterlijk vieze zaken aan bod, zoals aderlaten en purgeren: hoe hoger geplaatst, hoe vaker men wordt adergelaten en gepurgeerd. En tabak wordt genoemd in een opsomming van allerlei vuiligheid, zoals mesalliances, syfilis, sodomie (notoir een Grieks-Italiaanse ondeugd), Polen (notoire dronkenlappen en hansworsten) en Russen (barbaarse alcoholisten met een vreemde manier van doen).
Hoofdstuk vier is gewijd aan de cabales aan het hof. Dit zijn tijdelijke netwerken van machtspolitieke intriges, elkaar deels overlappende klieken met als voornaamste doel het verwerven van voordelen (wat nu de pressiegroepen en lobby's met geheime agenda zijn: blijkbaar zijn de mechanismen van machtsuitoefening in drie eeuwen niet echt veel veranderd). Er waren toentertijd drie ,,kabalen'': die rond Maintenon, die rond de dauphin (Monseigneur) en die rond de kleinzoon, de hertog van Bourgogne (met onder andere Fénelon). Saint-Simon hoorde eerder bij het laatste.
Hoofdstuk vijf, geschreven in samenwerking met Fitou, gaat eerst over de demografie van Saint-Simon, levensverwachting en sterftecijfer. Dit deel vond ik een beetje teleurstellend, omdat het een cirkelvormig betoog is, vrij tautologisch en pointless . Het tweede deel, over de vrouwelijke hypergamie, is nauwelijks onthullender. Vrouwelijke hypergamie betekent: vrouwen die boven hun stand trouwen. De typologie van de aristocratische huwelijken bij Saint-Simon laat zien dat 54,2% van de huwelijken endogaam zijn, binnen dezelfde rang, en dat er in 27,7% van de gevallen sprake is van vrouwelijke hypergamie, wat in het conservatieve systeem een getolereerd bijproduct is (meestal in ruil voor een flinke bruidsschat). Zoals nog altijd het geval is, kwam vrouwelijke hypogamie een heel stuk minder voor.
Ten slotte een essay over de wereldverzaker, de kluizenaar, vaak jansenistisch geïnspireerd, versus de door Saint-Simon niet erg gewaardeerde jezuïeten. Hier moet men twee dingen goed begrijpen. Ten eerste gaat het alleen over de ,,renonçants'' uit de allerhoogste elite en ten tweede zijn vele van die retraites niet van permanente aard. Dit is een wat opsommerig hoofdstuk geworden maar de structurele gedachte erachter is duidelijk: het rigide hiërarchische systeem heeft een zekere marge van wereldverzaking nodig als uitlaatklep, waarbij alleen het uiterlijke van de hiërarchie even ontkend wordt, niet de hiërarchie zelf: het is ,,even in ruste gaan'', soms na een ziekte, een schandaal, ongenade, ouderdom of (relatieve) armoede. De kijk van de hertog op de ,,verzaking'' is beïnvloed door de theoloog Quesnel, die stelt dat we voor de korte duur van ons leven in een materiële wereld wonen ,,die niets anders is dan het kerkhof van de levend lijkende doden'': onze bestemming is ,,buitenaards''.
Als Louis XIV in 1715 sterft, zijn zijn zoon de dauphin en zijn kleinzoon al een paar jaar dood. De vorst moet dus opgevolgd worden door zijn achterkleinzoon, Lodewijk XV, maar die is op dat moment nog maar vijf jaar oud. Vandaar dat de neef van de zonnekoning, Philippe d'Orléans, het regentschap waarnam. Deze regent was een vriend van Saint-Simon. De dood van Philippe in 1723 betekent ook voor Saint-Simon het einde van zijn carrière aan het hof.
Helaas wordt dit deel van het boek, ,,Het liberale regentschap'', in deze Nederlandse uitgave, in geresumeerde vorm aangeboden. Ook al is de samenvatting door de auteur gemaakt, het blijft betreurenswaardig, want daardoor is het laatste hoofdstuk eerder een overzicht, een balans van acht jaar regentschap, waarbij de visie van Saint-Simon op de achtergrond raakt zodat dit ingekorte deel niet meer zo goed aansluit bij de rest van het boek. Een gemiste kans, die de status van de Nederlandse editie aantast.
Een stamboom van het koninklijk huis, noten, een bibliografie en een personenregister sluiten dit boek af.
Op zijn zoektocht naar explicatiemodellen gebruikt Le Roy Ladurie de visie van Saint-Simon, die ,,het inwendige aangezicht van het hof'' wilde beschrijven en voor wie denken gelijkstond met rangschikken. Via de basisprincipes van de hofmentaliteit ontcijfert hij het systeem van het hof en decodeert de machtsconflicten via een aantal betekenisassen. Al met al een krachtig en diep boek dat ons inwijdt in de retrospectieve antropologie van de macht.
· EMMANUEL LE ROY LADURIE (met medewerking van Jean-François Fitou), Het leven aan het Franse hof. Vertaald door Marianne Gossije, Bert Bakker, Amsterdam, 338 blz., 900 fr.
· Saint-Simon ou le système de la cour, Fayard, Parijs, 630 blz., 160 FF.
|