Louvre herontdekt Vlaamse dierenschilder van Lodewijk XIV
EXPOSITIE. Allemaal beestjes
24/11/2001
Peter Groenendijk
PARIJS -- De Vlaamse schilder Pieter Boel (1622-1674) schilderde dieren voor Lodewijk XIV, de Zonnekoning. In opdracht van Lodewijks binnenhuisarchitect maakte hij honderden schilderijen en tekeningen. Lange tijd werd Boel over het hoofd gezien, maar nu organiseert het Louvre een overzichtstentoonstelling.
VELE honderden uren moet Pieter Boel hebben doorgebracht in de ménagerie van Versailles. Daar, in de privé-dierentuin van Lodewijk XIV, observeerde de schilder zijn modellen: honden, vossen en roofvogels, kamelen, olifanten en papegaaien. Hij portretteerde ze ter plekke, en werkte zijn schetsen later uit tot schilderijen.
Voor de Zonnekoning was de ménagerie, een afgescheiden deel van de tuinen van Versailles dat bewoond werd door dieren uit alle windrichtingen, niet genoeg. Ook bij slecht weer wilde Lodewijk zijn dieren kunnen bewonderen. Zijn binnenhuisarchitect, Charles le Brun, wist genoeg en hij liet in het Gobelins-atelier, de omvangrijke werkplaats die volledig in dienst stond van de inrichting van het paleis van Versailles, tientallen tapijten maken waarop Lodewijks dieren prijkten. De befaamde tapijtenmakers hadden daarvoor wel voorbeelden nodig, want een tapijt maak je niet in de openlucht. En dus haalde Le Brun de jonge Vlaamse schilder Pieter Boel naar Versailles.
Pieter Boel, geboren en opgegroeid in Antwerpen, moet al in zijn vaderland geschoold zijn in het afbeelden van dieren, volgens sommige bronnen zelfs door de grote Jan Fijt. Boel, die heel zijn leven gereisd en geschilderd had, kwam in 1668 terecht in de werkplaats van de Gobelins, waar hij heel wat streekgenoten tegenkwam. Daar, in de bizarre weelde van Versailles, bracht hij de laatste zes jaren van zijn leven door.
Net toen Boel in Versailles aankwam, was de privé-dierentuin van Lodewijk XIV gereed. De ménagerie bestond uit een klein kasteel, omringd door diverse omheinde stukken land, met vijvers en heuveltjes. De verzameling dieren werd geregeld uitgebreid met aanwinsten uit binnen- en buitenland. Vooral uit Afrika kwamen diverse exotische dieren in Versailles terecht.
Deze vroege versie van een dierentuin, met een centrale uitkijkpost, was revolutionair. Het moet voor de Vlaamse dierenschilder een paradijs op aarde zijn geweest.
DE schilderijen en tekeningen die nu in het Louvre zijn tentoongesteld, waren niet bedoeld om op te hangen in het paleis van Versailles, maar ze werden door de werknemers van de Gobelins gebruikt als voorbeelden voor de tapijten. De resultaten mochten er zijn: de Gobelins-tapijten zijn tot de dag van vandaag een begrip en in diverse Franse musea zijn ze nog altijd te bezichtigen. Zo bevindt zich in het Mobilier National een beroemd wandtapijt dat het plaatsje Chambord (bij Versailles) toont, en waarin op een schitterende manier enkele spelende en luierende dieren op de voorgrond zijn afgebeeld -- een briljant staaltje van tapijtmakerskunst. Pieter Boel mocht hier, als schilder van levende dieren, zijn steentje aan bijdragen.
Aan achtergronden besteedde Boel geen aandacht, want die maakten weer andere schilders, en dus zijn de werken die we nu in Parijs zien niet ,,af'': de meeste doeken tonen twee, drie of vier dieren of delen daarvan, tegen een effen achtergrond.
Wie zich de erg populaire diervoorstellingen en jachtpartijen uit de zeventiende eeuw voor de geest haalt, ziet direct het uitzonderlijke in het werk van deze Vlaming. Ten eerste wist hij onalledaagse dieren als olifanten en papegaaien heel goed weer te geven. Vooral in de tekeningen, die in het Louvre apart zijn tentoongesteld, is te zien hoe Pieter Boel er alles aan deed om bijvoorbeeld een olifant zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven. Er liggen tal van studies, die speciaal gewijd zijn aan de huid, het oog of de slurf van het beest.
In het schilderij Etude de lions beeldde Boel een leeuw in zes verschillende posities af, poses die we deels terugvinden in zijn tekeningen: de leeuw liggend, zich oprichtend, van voren en dan weer van achteren gezien, omhoogkijkend en dan weer snoezend. De schilder had alle tijd om zich in het uiterlijk van het beest te verdiepen, en uit alles blijkt dat hij dat ook gedaan heeft.
Maar een tweede aspect is minstens zo bijzonder: het is de speelsheid van de afbeeldingen, de alledaagsheid van de poses. Verwacht van Boel geen wilde taferelen, waarin het ene beest het andere opjaagt of openrijt, of waarin roofdieren de kijker angst willen aanjagen. Bij hem zien we de dieren zoals zij het grootste deel van hun tijd doorbrengen: luierend, loerend of spelend. De dromedaris neemt er zijn gemak van, de kat speelt met een bange vogel en de leeuw likt zijn huid nog eens schoon. De dieren van Boel leven.
De erkenning van Boels talent is nieuw, en de aandacht voor zijn werk al evenzeer. Lange tijd was Boel niet alleen voor het grote publiek, maar zelfs voor kunsthistorici een volstrekt onbekende naam. Kort na de Franse Revolutie werd de volledige inboedel van het Gobelins-atelier overgebracht naar het Louvre. De schilderijen van Boel werden, bij gebrek aan gegevens, gerangschikt onder de naam van zijn tijdgenoot François Desportes, en alleen de tekeningen van de Vlaming werden daadwerkelijk aan hem toegeschreven.
In 1892 verdwenen zijn werken zelfs grotendeels uit het Louvre, om verspreid te worden over verschillende Franse musea. Tot zij, in de jaren zestig van de twintigste eeuw, werden herontdekt en herkend als het werk van Boel. Het Louvre doet nu een ultieme poging tot eerherstel, door de Vlaming volop in de schijnwerpers te zetten.
De catalogus noemt hem ,,een meester in de levende natuur, een categorie tussen het portret en het stilleven in''. Als één schilder uit de zeventiende eeuw het schilderen van dieren uit de sfeer van het stilleven heeft gehaald, is het Pieter Boel.
|